In de verte
8 juli 2006

Eenzaam in de verte zie ik mezelf
aan het water zitten. Een man
komt op me af.

Een meisje staat door de ramen
naar me te kijken. Als ik beweeg,
kijkt ze weg.

Ik héb al van haar gehouden.
Nu wil ik vrij zijn van elk ander,
dan mezelf?

En dwalen!
En dwalen?
Door de nacht.

 

Want haar armen zijn té zacht.
Haar stem te zacht, haar ogen
té groot. Ik heb gehuild om haar.

De man vraagt wat ik daar doe.
Zitten. En hij?

Gewoon nieuwsgierig, en komt
naast me zitten. Niets te doen.

Vandaag niet?

Geen werk vandaag. Maar dat
hoeft ook niet. Hij bepaalt zelf
wel wat hij doet.

Waarom ik hier écht zit?
Om te vergeten. Niet om te kijken
en van haar af te zijn. Ze heeft me
pijn gedaan. Ik heb mezelf
geen pijn gedaan?

Nee, want ik vertrouwde haar.
Maar was oneerlijk. Kon tegen
mezelf niet liegen.
Beschouwde mezelf als een
stukje van haar.

De lyriek van de liefde. Lyriek?
Epiek – een begin en een eind?

Ik vroeg of hij een biertje wou.
Nee dankje, ik doe dat niet meer.

Zwakte, dacht ik. Maar ik maakte
hem toch open en nam een slok.

Proost dan maar.

Langs het water schuift
een schoorsteen.
Matroos zijn. Haren in de wind.
Geen verplichtingen; dingen die
ik van mezelf moet. Goed zijn,
bah.

Leven is verwarring.
Hoezo?

Weet jij waar je mee bezig bent?
Keek hij me aan. Authenticiteit.
Ik gaf de man een zoen.

Bedankt. Maar iedreen heeft
liefde nodig. Zij toch ook!?

Niet de jouwe. Doe je ogen
open. Knipper niet. Wees niet
bang. Wees nóóit bang – de
angst op zijn ogen.

Vertel het door, vertelde hij.
En deed mijn ogen en keek
in de hare.